Onveilige omgeving en risicogedrag
Het valrisico bij oudere personen kan toenemen door zowel onveilig gedrag als een onveilige omgeving:
- Onveilig gedrag omvat bijvoorbeeld zich haasten, onvoldoende waakzaam zijn tijdens wandelen of transfers, het niet of foutief gebruiken van hulpmiddelen zoals leuningen of rollators.
- Een onveilige omgeving omvat bijvoorbeeld losliggende tapijten, onvoldoende verlichting, gladde vloeren of obstakels (zoals rommel) op de looproutes. Het is van vitaal belang om zowel bewust gedrag als een veilige woonomgeving te bevorderen om de kans op valpartijen bij oudere personen te verminderen.
Evalueren
Aangezien risicogedrag en onveilige omgeving sterk met elkaar verbonden zijn, worden beide valrisicofactoren best samen beoordeeld.
Bij het evalueren van de valrisicofactor onveilige omgeving en risicogedrag, is het belangrijk om een grondige observatie uit te voeren van het gedrag en de leefomgeving van de oudere persoon. Tijdens deze observatie wordt gelet op potentiële gevaren zoals losliggende tapijten, slechte verlichting of een gebrek aan steunpunten in bijvoorbeeld de badkamer, maar ook op risicovol gedrag dat de oudere persoon stelt. Deze observatie kan worden ondersteund door het gebruik van specifieke meetinstrumenten die helpen om mogelijke risico’s systematisch in kaart te brengen.
Er zijn verschillende meetinstrumenten ontwikkeld voor een uitgebreide risico- en omgevingsevaluatie:
- De checklist 'Een valvrij huis, doe de test' van het EVV
- De checklist 'Een valvrije kamer in je WZC, doe de test' van het EVV
- De checklist ‘Valrisico's Opsporen in de Thuissituatie van de Oudere: Instrument (VOTO)’
- De checklist 'Valrisico’s Opsporen bij Thuiswonende ouderen – Residentieel (VOTO-Res)'
Behandelen
Indien er aan de hand van klinische observatie of een checklist, potentieel gevaarlijke situaties worden vastgesteld, moet de oudere persoon hier eerst attent op gemaakt worden. Daar waar mogelijk dienen er aanpassingen aan de omgeving te gebeuren, steeds in samenspraak met de oudere persoon. Tot slot is het aangewezen om advies te geven over hoe dagdagelijkse activiteiten het best worden uitgevoerd. Dit omvat het aanpassen van de woning om deze veiliger te maken, zoals het verwijderen van losliggende tapijten, het installeren van handgrepen in de badkamer en het verbeteren van de verlichting in huis. Daarnaast kunnen zorgverleners advies geven over veilig gedrag, zoals bijvoorbeeld het gebruik van goed schoeisel, het vermijden van overmatig bukken of op een gevaarlijke ladder gaan staan en het aanleren van technieken om veilig op te staan uit een stoel of bed. Het doel van deze interventies is om de leefomgeving van de oudere persoon veiliger te maken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van veiliger gedrag, waardoor het risico op vallen aanzienlijk wordt verminderd.
Motiveren en opvolgen
Bij iedere valrisicofactor is het belangrijk om de oudere persoon te blijven motiveren om de omgeving en het gedrag zo veilig mogelijk te maken. Als zorgverlener volg je op of de interventies correct worden uitgevoerd of in samenspraak met de oudere persoon toch andere aanpassingen nodig zijn. Het is belangrijk om te achterhalen waarom bepaalde aanpassingen niet uitgevoerd worden en wat kan hierbij kan helpen. Plan dus zeker vervolggesprekken in of verwijs door naar een collega met eventueel meer expertise.